Eloïse
Als kind vond ik meisjes stom. Want ze zijn saai en houden zich bezig met stomme dingen zoals zingen en dansen. Dacht ik toen. Maar toen ik een jaar of veertien was, begonnen er dingen in mijn lichaam te gebeuren waardoor ik meisjes niet meer stom vond. Maar dat het nog veel verder kon gaan dan niet meer stom vinden, daar had ik op dat moment geen benul van.
Het is najaar 1983. De wereld is net aan vernietiging ontsnapt door het doortastende optreden van een Russische legerofficier die weigert de valse stippen op zijn radar te interpreteren als inkomende Amerikaanse kernraketten. Aids heeft de wereld in zijn greep en de eerste homecomputers overspoelen de markt. Ik ben helemaal into de Sinclair ZX81, de meest basale homecomputer denkbaar, die je aansluit op een TV en waarvan je de bestanden opslaat op een cassettebandje. Op dat ding schrijf ik games en leg zo onbewust de fundamenten van wat later mijn werk gaat worden.
In 3 VWO ben ik inmiddels steeds meer bevriend geworden met Henk, en samen met een andere vriend spelen we games als Castle Wolfenstein op de Apple III van de vader van die andere vriend.
Maar er gebeurt meer in 3 VWO, en ik begrijp er niks van. Er zit een meisje in mijn klas waar ik steeds maar aan moet denken. Zoveel, dat het bijna obsessief wordt. Ze is dan ook wel onwerkelijk mooi. Ik wist niet dat zoiets echt bestaat. Buitenaars bijna. Verdorie, waar heeft die haar UFO geparkeerd.
Nu zijn meisjes voor mij op dat moment toch al een soort hogere, ongrijpbare wezens. Daarbij helpt het niet dat ik alleen een broer heb en geen zus, en dat ik achteraf gezien zo autistisch ben als een deur. Maar dit is wel heel heftig. Op een gegeven moment vind ik het echt eng worden. Ik kan niet meer anders dan denken aan Eloïse. Zo heet dat meisje natuurlijk niet echt, ik ken geen Eloïse. Maar allez, een naam is toch wel even handig ter referentie. Verlegen en socially awkward als ik ben, durf ik natuurlijk totaal geen contact te zoeken. Het enige wat ik kan, is aan Eloïse denken en haar gezicht voor me zien. En dan heeft ze ook nog een heel bijzonder luchtje, dat de betovering alleen maar heftiger maakt.
Maanden later, op vrijdagavond 25 mei 1984, hebben we een klassenavond. Ja, die datum weet ik nog precies. Op een gegeven moment wordt er geslowd. Dat betekent dat je een meisje vraagt en daar op Lionel Ritchie of George Michael langzaam iets mee uitvoert wat een dans zou moeten voorstellen. Natuurlijk ben ik te verlegen en bang om op zo’n Andromedaans wezen af te stappen, maar wat ik niet zag aankomen is dat er een op mij afstapt. Heel ongemakkelijk zit ik de dans uit. Na afloop blijk ik nog in leven en ook mentaal nog min of meer ongedeerd.
Het ijs is gebroken, nu kan ik het ook. Deze keer neem ik het initiatief en stap op een andere UFO-pilote af en die wijst me niet eens af. Dat kan dus ook nog. Deze dans gaat al een stuk soepeler en ook hier ben ik na afloop niet gereduceerd tot quark-gluonplasma.
Ik heb de smaak te pakken. Maar eh… zal ik? Durf ik? Bijna tot mijn eigen verbazing loop ik recht op Eloïse af en sluit haar eenvoudig in mijn armen. De dans lijkt eeuwen te duren. De aanraking. De geur van haar parfum. Het klopt allemaal. We wisselen geen woord. Maar het kan. Ik kan dit. Ongelofelijk.
De volgende dag ben ik aan de beurt om de auto te wassen. Ik denk dat nergens in het waarneembare universum ooit een auto zo euforisch is gewassen.
Met Eloïse en mij is het nooit wat geworden. De realiteit van school en mijn verlegenheid zitten teveel in de weg. Drie jaar later, op het examenfeest, doe ik een poging. Het is de eerste keer dat ik Eloïse daadwerkelijk spreek. Het wordt niets. Misschien zit er enige discrepantie tussen mijn idee van Eloïse – en Eloïse.
One Comment
Harro Treur
Ontroerend.
En o zo herkenbaar ! 🙂